Tien centimeter van elkaar af. Ik probeer niet naar je te kijken, maar mijn ogen zijn op een punt samengebald. Er is ongemak. Er is niets. Ik weet niet wat er gebeurt, maar ik denk aan iets. Laat me even denken. Het sneeuwt, denk ik. Het is avond. De lucht is zwart. De lucht is weg. Er is niets. Je kijkt omhoog, maar ziet niets. Voor je het schijnsel van de lantaarn. Geluiden, dat hoor je. Je staat er middenin. Het knalt. Het is zo verschrikkelijk warm hier. Probeer ik slechts aandacht te vangen? Ik probeer om me heen te kijken, maar er is niets. Het suist. Ik weet ook niet wat te denken. Wat doe ik. Ik reik van mijn hand uit. Maar niet voor jou, voor de spiegel. Ik wil ons in de spiegel zien. Ik doe het. Geloof me. Even kijken. Naar wat? Waar moeten we naar kijken, hoor ik je schreeuwen. Je ogen verstarren. Je mondhoeken gaan omlaag. Je blik lijkt van je gezicht af te glijden.
Waarom rij je niet door?
Waarom rij je niet door?
Ga dan naar binnen. De deur zwaait naar binnen. Ik moet lopen. Ik moet weg. Ik moet iets zeggen. Wat moet ik zeggen? Wat gebeurt er? Gebeurde er iets? Een kort ogenblik. Een moment dat je niet meer ziet wat er recht voor je uit staat. Als ik de straat uitbuig ben ik weg. Het zicht is verder verdwenen. Soms denk je nog iets te zien. Je kijkt verschrikt op. Er schiet een auto voorbij. Je staat stil. Wat doe je voor mijn neus? Wat in hemelsnaam heb je hier te zoeken? Kijk eens. Kijk maar. Ik word gek. Ik sta hier ter plekke te springen. Het regent, sinds lange tijd. De regen plakt mijn jas tegen mijn borst als een poster op een reclamezuil. Wat kan ik nu doen. Wat is de gedachte? Is er überhaupt een gedachte? Heb jij er een gezien. Ik niet. Ik probeer te zoeken naar gedachtes, maar verdwaal in anderen. Ik probeer het van me af te denken. Ik stel me aan. Ja, dat is het. Ik doe het express. Alles is een toneelstukje. Wie effectief aan z’n act werkt en bovendien lang oefent, wordt er vanzelf verschrikkelijk goed in. Het is verschrikkelijk, om er zo over te moeten denken. Ik weet het niet. Niet omdat het zo is, maar omdat ik het zo wil. Een farce. Ik vermom mij al jarenlang. Ik ben een nar. Een nar die zijn rol overtuigend brengt. Waarom kan het niet stoppen. Waarom is er steeds zoiets.
Steeds iets anders. Ik heb nog wat excuusjes op de zolder liggen. Misschien wil je er een paar? Of een pallet? Die krijg je met korting. Het kost je nauwelijks iets. Ik leef de tijdelijkheid. Wat ik wil, wil ik nu. Er is geen tijd om te wachten. Je staat zo dichtbij, maar ik kan je niet zien. Je hebt je allang omgedraaid en weggelopen. Of wie loopt er weg? Vandaag liep ik weer weg. Ik was zenuwachtig. Nervositeit is een van de grootste vijanden van de mens. Het is geen zekerheid. Het wordt een taboe. Ik word een taboe. Ze zouden me moeten afschaffen. Laat ik me uitbuiten? Welke kant ga ik op? Er is geen open ruimte meer hier, buiten, in de kou. De hemel drukt tegen de aarde. De zware lucht slaat op mijn ademhaling. Loop dan weg. Er is nog steeds niets gezegd. Er is gezwegen. Ik weet niet wat ik wil. Het kan niet meer. Het is jouw waardigheid die hier op het spel staat. Je moet niets laten horen. Alsjeblieft, bel me niet. Laat me maar met rust. Wat verzwegen wordt kan evengoed doodgezwegen worden. Wat stil is, moet nog stiller worden. Ik ben een kleine jongen. Ik ben zo klein. Mijn huid krimpt. Ik probeer om me heen te kijken, maar ik zie helemaal niets meer. Het is zo groot. Je bent enorm. Alsjeblieft. Ik wil het je nu vragen. Laat me met rust. Het is beter. Het is maandag. Twaalf uur. Luchtalarm.
Je staat in brand. Zie je? Het is hier zo warm. Ik zweet me te pletter. Het druipt omlaag. Mijn sokken soppen in mijn schoenen. Hoe lang duurt het nog? Hoe lang duurt alles nog?